Een kind van vijf bouwt een huis.
Met takken, bladeren en gras.
Haar tong steekt lichtjes uit haar mond.
Haar ogen staan aandachtig en een beetje scheel.
Ze werkt en hoort niet dat haar moeder eten! roept.
Het huis wordt langzaam groter
Mooier, afgelijnder,
Mooier, afgelijnder,
Echter
Minder doorzichtig
Tak voor tak neem het een vorm aan.
Tot het onomstotelijk bestaat.
Minder doorzichtig
Tak voor tak neem het een vorm aan.
Tot het onomstotelijk bestaat.
---------------
Maar plots
Steekt er een herfstse windvlaag op.
Het huis wordt lichter, zweeft
Mee op wandel met de wind -
Het huis wordt lichter, zweeft
Mee op wandel met de wind -
Plots is het weg.
Het meisje fronst.
Waarheen? Waarom? Wat deed ze fout?
Wie helpt haar?
Ze kijkt omhoog
En alsof de hemel haar verstaat, staat daar geschreven
Wat ze weten wil:
Huizen bouwt men niet.
Men teelt ze.
--------------
--------------
Het meisje weet wat haar te doen staat.
Ze plant iets in de grond
Neemt een stoel
En wacht.
Ze denkt met kijken
Neemt een stoel
En wacht.
Ze denkt met kijken
Het groeien te versnellen.
Maar niets is minder waar.
Tot eindelijk, na lange tijd,
Na vele nachten slapen
het eindelijk zover is.
Er komt iets uit de grond.
Iets blauws.
Het is het topje van een schoorsteen.
Een huis groeit uit de grond
En niet alleen de schouw is blauw
Maar ook het dak. En al het andere.
Maar ook het dak. En al het andere.
Het huis is blauwer dan de lucht.
Het groeit en stopt pas als het klaar is.
Daar staat het dan.
En als het meisje door de ramen gluurt
Van het gloednieuwe huis, ziet ze
Schimmen zitten, eten, spelen
Ze zijn met velen en stuk voor stuk zijn ze
druk bezig met hun bezigheden
Het meisje kijkt en kijkt
En met haar ogen licht ze er twee schimmen uit.
Het beeld wordt scherper. Ze ziet
Een sleetafelsalon met piano.
En als het meisje door de ramen gluurt
Van het gloednieuwe huis, ziet ze
Schimmen zitten, eten, spelen
Ze zijn met velen en stuk voor stuk zijn ze
druk bezig met hun bezigheden
Het meisje kijkt en kijkt
En met haar ogen licht ze er twee schimmen uit.
Het beeld wordt scherper. Ze ziet
Een zonneterras.
Blauwe keuken, blauw
gordijn.
Een schim met blauwe ogen.
Hij zet zijn blauwe vingers op de toetsen
Speelt
En de zon breekt door
Zijn handen krijgen warm
En plots beweegt er iets rond hem.
En plots beweegt er iets rond hem.
Overal
komen andere huizen uit de grond.
Schoorstenen eerst, dan daken
Muren, grondvesten.
Muren, grondvesten.
De focus van het meisje raakt verloren
Maar des te meer ziet ze verschijnen.
Ze gelooft haar ogen niet.
Er wordt een stad geboren!
Iets is in gang gezet
Wat onmogelijk nog stoppen kan.
Kleine huizen schieten op en worden
Dan weer met de grond gelijk gemaakt.
Nieuwe huizen worden oud
En dan weer jong.
Jonge mensen worden oud
Maar nooit meer jong.
De grote stad groeit
En krimpt
En groeit.
Dat alles ziet het kind gebeuren.
Maar zolang de pianist
blijft spelen
Onvermoeibaar
Zonder dorst
Of honger
Lachend
Dromend
Trampolinespringend
Blijft het Blauwhuys blauw.
Zolang
Zal het kind dat kijkt
Voor altijd
Vijf
(Of was het vijfentwintig?)
Zijn.